Vergadering van die Politieke Raad oor die Schonenberg op 15 Desember 1722

Dingsdagh 15e December 1722, voormiddags.

Alle tegenwoordigh.

Den Edelen Heer Gouverneur stelde in Rade voor hoe aan hem tot voldoeninge van 't geresolveerde van den 13e deeser door de schippers Valk, Fret en Brand was ter hand gesteld geworden haare schriftelijke consideratien over het afsenden van hier, van schip of vaartuijgen naar 't verseijlde schip schonenberg, benevens sekere verklaringe van de drie stuurluijden van gem. ongeluckigen bodem daar toe relatief, benevens nog haare schriftelijke bevindinge der toestand van 't aanwesend galjoot de Postlooper, alle drie in sodanigen bewoordingen vervat als hier onder staan uijtgedrukt: [1]

Aan den Wel Edele Gestre. Heere Maurits Pasques de Chavonnes - - - benevens den E. Agtbe. Raad van Politie.

Wel Edele Gestre. Heere en E. Agtbe. Heeren,

Wij ondergesz, als expres hier toe bij den Edelen Heer Gouverneur en den E. Agtbe. Politicque Raad gecommitteert, op 't naukeurigste in 's Comps. caart naargesien hebbende de plaatse waar 't verongelukte schip Schoonenberg sig bevond en daar nevens aandagtiglijk overwogen alle de circumstantien daar omtrent te remarcqueeren sijnde, betuijgen en verklaaren dierhalve bij deesen dat wij 't onmoogelijk agten met schip of vaartuijgen het voorne. gestrande schip Schoonenberg te naderen of omtrent te komen, dan met 't uijtterste gevaar des werelts om schipbreuk te leijden, door dien den volle oceaan daar op aanloopt, en van 't zuijd weste door 't zuijden tot 't ooste een botlager maakt, boven en behalven den opper en onderstuurman benevens den derdewaak bij 't geannexeerde verklaringtje expresselijk betuijgen dat wanneer sijlieden op den 21e November jongstleeden van dien ongelukkige bodem de vlugt namen, al twee voeten water tusschen deks stond, dervende niet langer aldaar vertoeven, alsoo 't onder schip al voor een gedeelte was komen boven drijven, en daar uijt beslooten mogte werden dat de gantsche inladinge moeste nat en bedorven sijn, en geen de minste hoop of kans sagen om ijets [2] goed of onbedurven uijt die kiel te kunnen bergen, waaromme de ondergetekende des te minder niet noodsakelijk of dienstig konde oordeelen 's Comps. schip of vaartuijgen in soo oogschijnlijken gevaar te stellen.

Waar meede vermijnende voldaan te hebben aan de intentie van Uwel Edele Gestrenge en E. Agtbe. - - - (Was getekent) Cs. Valk, Cs. Fret, W. Brand. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 14e December 1722.

Huijden den 14e December 1722 compareerde voor mij, Hendrik Swellengrebel, eerste geswoore clercq ter Politicque Secretarije alhier aan Cabo de Goede Hoop, ter presentie van de naargene. getuijgen, Willem Verbeek, opper, en Pieter Corver, onderstuurman, benevens Dirk Prest, derdewaak, alle in gemelte qualiteiten bescheijden geweest op het verongelukte schip Schoonenberg, dewelke verklaarden waar ende waaragtig te sijn dat wanneer sij compten. na 't stranden van bovengeme. bodem op 21 November laastleeden de vlugt daar van namen, al twee voeten water tusschen deks stond, weshalven sij aldaar niet langer dorsten verblijven, alsoo het onderschip al voor een gedeelte quam boven drijven, zoo dat zij compten. daar uijt besluijten dat de gantsche inlading nat en bedorven zal geworden sijn, en dierhalven geen apparentie te weesen om iets goeds of onbedorven uijt gemelte ongelukkige bodem te konnen bergen, alle het geene voorsz staat betuijgen de compten. te weesen de suijvere en opregte waarheit, oversulx bereijt sijnde 't selve, des gerequireert werdende, met solemneele eede nader te verifieeren.

Dat aldus passeerde ter Secretarije voornt. ten overstaan van Rijk Tulbag en Josephus de Grandpreez [3] als getuijgen, die de minute deeses benevens de compten. ende mij eerste clercq. mede behoorlijk hebben onderteekent. (Onderstond) 't Welk ik getuijge, (was getekent) Hk. Swellengrebel, e.g. clercq.

Den Wel Edelen Gestrenge Heer Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Ordinair van Nederlands India en Gouverneur van Cabo de Goede Hoop &a., ons ondergetekende bij schriftelijke acte expres gecommitteert hebbende om ons te vervoegen op het alhier ter rheede leggende galjood de Postlooper, ten eijnde deselve op het nauwkeurigste te visiteeren zoo van binnen als buijten, en of denselven in staad soude weesen de rheijse aan te nemen na de plaats alwaar het retourschip schonenberg is gestrand, zoo verklaaren wij bij deesen dat wij na exact ondersoek hebben bevonden dat in de hel van gem. vaartuijgh de weegeringh van deselve voor 't meeren gedeelte is verrot en vergaan, als meede dat de geheele voor steven en de vastehuijt in de boegen insgelijx verders over het geheele lichaam seer slegt, vergaan en rottig is, weshalven wij moeten betuijgen dat gem. galjood niet in staad is om de rheijse na bovengeme. gestrande bodem te kunnen aannemen, te meer de gesaghebber van dat kieltje ons heeft verklaart dat wanneer met deselve na het Robben Eijland of de Saldanhabaij is seijlende, met verbolgen zee zeer veel werk heeft om het dikwilsgen. bodemken met pompen en balien lens te houden.

Waar meede gedenkende onse commissie te hebben volbragt, dient deese voor schuldig rapport. (Onderstond) Cabo de Goede Hoop, 14e December 1722. (Was getekent) Cs. Valk, Cs. Fret, W. Brand, J. J. v. d. Schilde.

Waar uijt dan consteerde niet alleen het oogenschijnelijk gevaar en bij na onvermijdelijk verlies van schip of vaartuijgen die men naar derwaarts soude kunnen of willen afsenden, maar ook de onbequaamheit van 't galjoot dat men hier jegen woordigh aan de hand heeft tot het doen van die rheijse, boven en behalve de getuijgenissen der drie stuurlieden, dat het water voor haar vertrek uijt dien bodem wel anderhalf voet in de combuijs heeft gestaan, en waar uijt dien volgens met goed regt represumeerd soude mogen werden dat alle de ingeladene goederen nat ende bedurven sullen sijn geworden, te meer het onderschip voor een gedeelte weggestooten en boven gedreeven sijnde, de suijker ook consequentelijk sal weggesmolten en dus de gantsche lading merkelijk gesakt sijn, dat men boven dit alles alhier in geene delen gequalificeert is tot het gebruijken van 's Comps. scheepen tot diergelijke extraordinaire en niet min periculeuse togte, en den hoeker Zeelandia jeegenwoordig afweesig en naar d' Saldanhabaij en Dassen Eijland tot afhaling van traan vertrokken is, sonder versekert te sijn wanneer denselve precise sal retourneeren, en schoon denselve al aan de hand waar, egter niets anders te presumeeren en te denken is of sal insgelijx door ouderdom en swakte incapabel bevonden werden tot het doen van die togt, soo als bereijts volgens verklaringe van gecommitteerde schippers onder den 20e December 1721 is bevonden en betuijgt, dat 't insgelijx een volslage onmogelijkheit zijnde geborgene goederen over den landweg per as herwaarts aan te brengen, uijt oorsake van de ver afgelegene deficiele en bij na impracticable weegen, welke naulijx met leedige wagens kunnen gebruijkt werden, dierhalve om voor geallegueerde reeden geen wegen of middelen tot gebruijk open scheen omme te konnen of mogen verwagten dat er eenige goederen droog en bequaam uijt die kiel soude kunnen werden gelost en herwaarts aangebragt; Sijn Edele nogtans sig onvermijdelijk hadde verpligt geagt in aanmerkinge van 't genoteerde van den schipper Van Soest als of uijt dat verseijlde schip nog wel twee derde der ladinge droog en deugtsaam soude konnen geborgen werden, bij aldien men hem met 10 a 12 mattroosen onder een quartiermeester van hier assisteerde, den Raad dierhalven in serieuse bedenkinge te geven wat middelen best en spoedigst bij der hant te nemen sijn, omme volgens onse onvermijdelijke pligt 's Comps. goederen soo veel doenlijk te bergen en conserveren; Soo is, deesen aangaande aandagtiglijk geraadpleegt, en daar nevens ook reflexie genomen sijnde dat hoewel de sustenue van den voorm. schipper Van Soest omtrent de deugt en hoedanigheit van d' ingeladene goederen in sijne verseijlde bodem, niet anders als seer suspect en ongegrond kan aangemerkt werden, ten aansien denselve in dien bodem niet weeder geweest is, 't sedert hij daar uijt aan land gegaan is, en dierhalven met geen sekerheit daar van spreeken kan, en sijne gedagten ook directelijk aanloopen tegens het betuijgden, niet alleen sijner stuurlieden maar ook die van den oppermeester, timmerlieden en anderen die deesen aangaande voor haar vertrek nauwer reflexien schijnen genomen te hebben, en daaromme ook alle bergingen van bequame goederen disperaat gesteld, en waaromme dierhalven te dugten is dat den voorn. schipper Van Soest met sijne onsekere propositien en versoeken boven de bereijts excessive schade d' E. Compe. toegebragt, oorsake sal sijn van nog meerdere lasten en vergeefse onkosten; nogtans goedgevonden en geresolveerd dat uijt consideratien van de groote onsekerheit waar inne men sigh in deese gevallen bevind, te meer den schipper en equipagiemeester bij sijn aanweesen aldaar door 't hardt aanrollen der zee (soo hij seijde) niet aanboord heeft kunnen komen omme volgens desselfs gegevene ordre een nauwkeurige inspectie van den toestand van dien bodem te nemen, als mede tot tooning van onse verschuldigde bereijtwilligheit tot berging van 's Comps. goederen, nogmaals ten alderspoedigste van hier naar derwaarts sullen werden afgesonden niet alleen de versogte 12 mattroosen en een quartiermeester, maar ook bovens dien den equipagiemeester, Cornelis Valk, benevens den secretaris van Stellenbosch en Drakenstijn, Johannes Pleunis, en de drie stuurlieden en bootsman van 't schip Schoonenberg, mitgrs. den opper en ondertimmerman deeses Gouvernements, omme dus gesamentlijk met en benevens den voorm. schipper Van Soest een naukeurige inspectie te nemen van den toestand van dien verseijlde bodem, ende de ladinge van dien, sullende daar ter plaatse van haarlieder bevindingen opgemaakt moeten werden behoorlijke schriftelijk rapport, mitsgrs. onderteekent, ende ingevalle tegens verwagtingh mogte bevonden werden dat nogh eenige goederen van de inladinge droog, deugtsaam en waardig waaren om gelost te werden, sal men aanstonds ordre moeten stellen dat 't selve sonder uijtstel werden verrigt, en aan de wal gebragt, waar naar den gem. equipagiemeester Valk benevens den secretaris Johannes Pleunis en de timmerlieden van daar naar herwaarts sullen opbreeken, omme ons daar van te geven het behoorlijk rapport, ten eijnde daarinne soo veel mogelijk verder te kunnen voorsien; dog ingevalle de gantsche ladinge mogte nat, bedurven en geinfecteert bevonden werden, en dus onwaardig om te werden gelost, soo sal insgelijx den voorm. equipagiemeester soo wel als schipper Van Soest met sijn bijhebbende stuurlieden en manschap benevens alle de andere van daar naar herwaarts moeten opkomen, latende eeniglijk tot bewaring van dien bodem en nader ordre aldaar de 12 van hier versondene mattroosen en den quartiermeester, dog ingevalle zig in deese commissie mogten opdoen enige swarigheeden en inconvenienten die bij deesen Raad niet konnen voorsien werden, soo sal den equipagiemeester Valk een vergadering beleggen uijt den mede schipper Van Soest, de stuurluijden, bootman en soodanige andere als dienstig agten sal, om in denselve diesaangaande sodanige besluijten te nemen en t' ondertekenen als met den meesten dienst der E. Compe. sal over een komstig geoordeelt worden, voerende den secretaris Pleunis de [pen,] werdende vorders bij desen geco[mmitteerd] den E. Jan de la Fontaine en [Adriaan] van Kervel tot overlegginge wat voitures, provisien en andere benodigtheeden die manschappen op de voorsz togt van doen sullen hebben, mitsgrs. tot het besorgen ofte inhuuringen van dien.


Aldus geresolveerd ende gearresteerd in 't Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz. [4]
M. DE CHAVONNES.
K. J. SLOTSBOO.
JAN DE LA FONTAINE.
JN. ALDERSZ.
A. V. KERVEL.
[5]

 


Notes.

[1] Die drie oorspronklike verklarings kan gevind word in C.340: Attestatiën, 1722-1723, pp. 473-476, 477-478 en 481-482.

[2] In die Haagse Kopie staan "iets".

[3] Josephus de Grandpreez was die seun van Noel Joseph de Grandpreez en Bernardina Mousson de la Grenieurie. Hy het in 1720 as soldaat na die Kaap gekom, en het in 1722 'n assistent geword. In 1724 het hy Rijk Tulbagh opgevolg as eerste geswore klerk, en in 1728 het hy sekretaris van die Raad van Justisie geword. Vanaf 1741 tot met sy dood in 1761 was hy koopman en sekretaris van die Politieke Raad. Hy was getroud met Louisa Adriana Slotsboo, die dogter van Kaije Jesse Slotsboo en Aletta Beck. (Sien M.O.O.C.7/12: Testamenten, 1760-1762, nos. 19 en 20.)

[4] Die Politieke Raad het ook besluit om aan die predikant van Drakenstein, ds. Petrus van Aken, en die voorleser en onderwyser van Stellenbosch, Anthonij Faure, salarisverhogings toe te staan. Sien C.113: Klad Notulen, 1721-1725, p. 157, en C.229: Requesten, 1722, nos. 78 en 79.

[5] Van Beaumont het nie hierdie resolusie onderteken nie.

Bron

Resolutions of the Council of Policy of Cape of Good Hope Cape Town Archives Repository, South Africa. Reference code: C. 62, pp. 2-21. http://databases.tanap.net/cgh